dinsdag, januari 23, 2007

Jan Maarten Voskuil over concrete kunst en handschrift

*)

"Concrete kunst is een elementaire, natuurlijke en gezonde kunst die de sterren van vrede, liefde en poëzie doet vonken in de hersenen van de mens. Overal waar de Concrete kunst binnenkomt verdwijnt de melancholie en sjouwt zijn grijze valiezen mee, volgestouwd met zijn zwarte zuchten." (Hans Arp)

Het handschrift is misschien wel de grootste vijand voor concrete schilders.
Het handschrift is subjectief, het vestigt de aandacht op de maker van het werk en niet op het werk zelf. Het is een vorm van zelfverheerlijking. Het verwijderen van het handschrift reduceert deze egocentrische neiging die kunstenaars vaak tonen. Daarvoor in de plaats voegt het iets toe. De lijnen worden strak. Zo strak als een hand het niet zou krijgen. Het gaat de concrete kunstenaars niet om hun persoonlijke besognes. Het gaat ze juist om de universele waardes van hun werk. Ze putten uit de formele eigenschappen en mogelijkheden van de schilderkunst. Ze onderzoeken deze en zoeken de grenzen op. Het gaat ze om uiteenlopende zaken als compositie, kleur, materialiteit, ritme en formaat.
Dit wil overigens niet zeggen dat het werk geen emoties oproept. Integendeel, het werk beoogt wel degelijk de toeschouwer te raken. Het valt de bezoeker alleen niet lastig met het gemoed van de maker of met het vertellen van een anekdote, het spreekt de beschouwer aan op zijn eigen zintuigen, zijn eigen waarneming en interpretatie. Deze oproep tot zelfwerkzaamheid en interpretatie veronderstelt een coöperatieve houding bij de kijker. Concrete kunst wil dat de bezoeker opgaat in het fenomenale van het werk; in de kleur, in de compositie, in de concrete ruimte. De uitdrukking: What you see is what you get, kun je goedwillend uitleggen met; des te meer je ziet, des te meer je krijgt. Wat de concrete kunstenaars te bieden hebben is geen ego show, maar een visuele beleving.
De waterscheiding in de schilderkunst tussen de lyriek, figuratie en eclectische zelfreflectie aan de ene kant en het naar universele waardes strevende formalisme aan de andere kant is al zo'n dertig jaar beslecht in het voordeel van de eerste groep. Niet toevallig loopt deze beslechting parallel aan een tijd die ook wel het ik-tijdperk wordt genoemd. Als uitvloeisel van het modernisme is de abstractie zo’n drie decennia geleden in de ban gedaan. De progressieve modernisten werden met terugwerkende kracht schuldig verklaard aan allerlei maatschappelijk falen. Modernistisch denken zou verheerlijking zijn van industrialisatie, van totalitaire regimes en van verregaande nivellering. Er zijn zelfs cultuurbeschouwers die de holocaust wijten aan het modernisme. Allemaal onzin natuurlijk, maar deze post-modernisten hebben er wel voor gezorgd dat destijds broodnodige liberalisering en individualisering z’n intrede kon doen. Want toegegeven voor veel kunstenaars was het hoogtepunt van de modernistische kunst, het minimalisme en de conceptuele kunst, een terreur. Net zoals in het maatschappelijk leven de verzorgingsstaat de individuele ontplooiing eerder leek tegen te werken dan te stimuleren. Maar, de culturele vervlakking en economische ongelijkheid die vervolgens de vrije marktpolitiek als bijwerking met zich mee heeft gebracht doet velen weer tot inkeer komen. Er is weer een roep om solidariteit en sociaal gevoel en misschien heeft dit ermee te maken dat het taboe op abstractie, modernisme en formalisme, dat velen nog steeds met oude tijden associëren, langzaam weer wordt opgeheven.


*) Deze tekst is een deel van de tekst ‘Tape This’, die de gelijknamige groepstentoonstelling in ‘Arti en Amicitia’ in Amsterdam begeleidde (september 2006)

Geen opmerkingen: