maandag, november 08, 2010

OPENING No. 1 MARIUS LUT/FABIAN WESTPHAL




Martijn Schupper, Jacob van der Veen, Janneke Hendriks, Marius Lut




Mieke Maaike Fokkinga, Fabian Westphal

maandag, mei 10, 2010

opening LUMEN#2 18 april K09



Opening LUMEN #2 door Petri Leijdekkers

Henriëtte van ‘t Hoog en Thomas Bakker

De een werkt met vlak en kleur
De ander met licht

Thomas Bakker
Thomas Bakker is van 1970, dus 40 jaar oud. Hij deed van 1994-1998 de bacheloropleiding aan St Joost in Breda in een combinatie van Audiovisueel en beeldhouwen en vervolgde zijn studie aan dezelfde school in 1998 met een tweejarige master fotografie. Daarna ging hij naar Amsterdam om aan het Sandberg Instituut nog eens 2 jaar zijn ontdekkingstocht te vervolgen. In 2002 startte hij zijn carriere en presenteerde zijn werk in plekken als de Mariakapel in Alkmaar, Van Abbe Museum, Lokaal 01, Centraal Museum, De Fabriek, De Beyerd, Pakt, Paparazzi, de bouwkeet van het Stedelijk Museum en nu in Groningen in de onvolprezen K09.

Hij werkt met licht en ruis-architectuur. Zoals een ander twijgjes, bakstenen of schroothout neemt, afval van de maatschappij, zo neemt hij ruis, dat wat we vroeger toen de televisie nog analoog was, in een poging toe duiding, sneeuw wisten te noemen, een dichte sneeuwstorm waarin je geen betreedbare ruimte meer voor je ziet, maar je volkomen opgesloten waant. Maar het is geen sneeuw, het is de thermische ruis van het toestel. De restvormen van het televisiebeeld
Thomas Bakker behoort hiermee tot de soort fundamentele kunstenaar die werkt met afval, in dit geval die van techniek. Zoals fundamentele schilders als Toon Verhoef, Rajlich, Jaap Berghuis en Ryman, hun materiaal, de werking van penselen en verf en het uithoudingsvermogen van die verf, de verkleuring, onderzochten, zo onderzoeken deze kunstenaars de werking van hùn materiaal: de electronica en haar techniek.

Henriëtte van het Hoog
Henriëtte van het Hoog is ouder dan Thomas. Zij is van 1943 en werd geboren in Amsterdam. Daar studeerde ze mode aan de Academie Van Braam en Wibaut, en leerde ze het begin van schilderen van de Amsterdamse expressionist Willem Kouwer Boomkes.
Ik leerde haar werk kennen in 1982 toen zij in Friesland woonde en ik in de selectiecommissie zat voor de eerste triënnale van Noord Nederland, die toen gehouden werd in het Drents museum in Assen. De Friese cultuurhistoricus Peter Karstkarel introduceerde haar, een schilder die volgens hem op intrigerende wijze de natuur liet zien in snelle toetsen zoals een fotocamera in beweging het licht en donker traceert.
Ze had geëxposeerd in het Coopmanshus in Franeker, De Beyerd in Breda, Museum Markiezenhof in Bergen op Zoom en het Casino in Oostende. Daar kreeg ze in 1978 de bronzen medaille van de Belgische prijs voor de schilderkunst van die stad. De schilderijtjes, ze waren klein, bestonden uit snelle lichtbanen, vegen van verf, die het abstracte beeld gaven dat ontstaat als je tegen het licht inkijkt.
Een jaar later arriveerde ze op de avondschool van Minerva voor een docentschap tekenen.
Ze stapte over naar abstract, voor haar een kleine stap. Lichtbanen werden kleurbanen en gingen een eigen leven leiden. Het werden concrete twee dimensionale vormen van heldere kleuren geel, rood, blauw, paars en groen vaak gemengd met wit en soms met een droge kwast in beweging gebracht. Als een legpuzzel voegde ze die samen op de vloer, aan het plafond of aan de muren in particuliere ruimtes of in het openbaar.
De schrijver Frans van der Helm vergeleek die rusteloze zoektocht en drang tot arrangeren met die van de satijnvogel die van monochromen houdt en voortdurend zijn eigen omgeving kleurt om vrouwtjes te lokken. Hij schrijft:

‘Esthetiek? Ja zeker. Prieelvogels hebben rotsvaste overtuigingen en een enorme gedrevenheid om kritisch het perfecte resultaat te bereiken. Naar eigen inzicht. De mannetjes zijn voortdurend bezig hun versierde prieel bij te stellen. Ze herschikken wat, nemen een paar stappen terug en bekijken het resultaat met een scheef hoofd. Soms herstellen ze dan toch weer de oude situatie, soms proberen ze nog een andere situatie uit’.

Zo ook is Hetty altijd gedreven in haar atelier, bezig met kleuren die ze eindeloos ordent. Mogelijk, dat ze daar mannetjes mee lokt. Maar dat is denk ik niet haar hoofddoel. Haar doel is een samenvatting van de door haar waargenomen en gedroomde wereld. Zoals elke kunstenaar schept, schept zij haar eigen wereld en toont die in het openbaar. Háár wereld wordt gevormd door kleur, en kleur is haar materiaal dat haar de mogelijkheid verschaft tot het maken van haar schepping.
En zo bouwde ze haar werelden. Haar werk werd monumentaal. Haar priëlen kregen namen:
1998, ‘Surtito II’ bij Fred Wagemans in Beetsterzwaag. Ronde en strakke geometrische vlakken, cirkels en televisievormen (rond de fraaie beelden van haar vriendin Eja Siepman van den Berg),
2001, ‘Fusion’, fractal-achtige vormen in de universiteit van Hatfield, Engeland,
2001, ‘Ojief’in Frontaal in Appingedam,
2001, ‘Suite’ in Groningen in een particulier huis aan het Hoge der Aa,
2002, ‘Partita’ in ‘De Weiert’ in Emmen, en in
2004, ‘Shades’ een grote muurtekening in een hotel in Amsterdam.

Ze creëerde ruimten waarin kleur de beslissende factor werd en zo de ruimte bestuurde.
Wat u in deze expositie ziet, zijn de effecten van dit onderzoek. Zoals in de geschiedenis van de schilderkunst perspectief, anatomie en kleur steeds meer het beeld bepaalden en leidden tot anamorfosen en plafondsschilderingen die de zintuigen van de mens begoogelden, waardoor een optimale illusie ontstond die muren doorbrak en verf oploste in lucht,- en dat alleen maar omdat de schilder de schepping over wilde doen in zijn drang tot visuele grootmacht, zo ontstonden uit de ruimtes van Hetty van ‘t Hoog, de intrigerende omkeringen die u hier in deze kamers ziet. Het zijn minimalistische beelden die ons brein willen laten werken, en dat ook ook dóen en zo in een variant de beroemde regel van de dichter Nijhof activeren: ‘Kijk maar, er staat niet wat er staat’.

Het licht van Thomas
Wat Van ‘t Hoog doet met kleur, doet Bakker met licht. Hij creëert illusies via diaraampjes waaruit de dia’s zijn verwijderd. Met andere woorden: hij brengt de waargenomen wereld van de foto terug naar nul, zoals de zero-kunstenaars deden en laat van daaruit een nieuwe wereld ontstaan, een denkbeeldige wereld door vlakken van wit licht. En ons brein doet de rest: maakt er een blok van of een ruimte waar je geestelijk in kunt toeven.
Het werk doet denken aan dat van James Turell die in 1967 de wereld verraste met het werk Afrum-Proto, een quartzprojectie van wit halogeenlicht uit een MSR lamp van 1200 watt op een hoek van een donkere museumzaal waardoor de illusie van een zwevend wit blok ontstond. Het resultaat was verbluffend en maakte de minimal art tot een uiterst spirituele wereld van suggesties en dromen.

Monument van de analoge fotografie
Het werk rechts achter mij van Thomas vormt een monument van de analoge fotografie. Het is een registratie van de donkere kamer van het oude fototoestel. 36 Kodakopnames van het binnenwerk van de camera. Het begint met een restant licht dat nog binnenviel toen het filmpje in de kamer werd gedraaid. Daarna was het stil en donker.
Opnieuw weet Bakker een snaar te raken. Iets van de zwarte doos of het gat en alle energie die daarin verborgen ligt. Met deze fundamentele zwarte beelden met letters en cijfers en soms een beetje kleur, raakt hij ons gevoel voor energie. Zoals hij dat ook doet in het kunstwerk IMPULS dat volgende week vrijdag in Eindhoven van start gaat waarbij de ruis van de electronische warmte is nagebootst met led-lampjes en de energie toont uit het gebouw van het Centrum voor de Kunsten.

De samenstelling van deze expositie is gemaakt door Jacob van der Veen, die samen met Joke Vos dit kunstpodium voert. Het is een zeer gelukkige combinatie die ik nu graag voor geopend verklaar. Ik hoop dat de mensen komen kijken.


Petri Leijdekkers
K09, zondag 18 april 2010

dinsdag, maart 09, 2010

opening Abstract Trouvé zondag 7 maart 2010





Niets is meteen iets

Abstract Trouvé
Niets is meteen iets


Ieder schilderij is opgebouwd uit een manier van verf opbrengen die niets anders is dan materie op een ondergrond. Concreter kan het niet. Er wordt niet meer mee afgebeeld dan dat, totdat er een afbeelding van de zichtbare werkelijkheid tot stand komt of een uitdrukking van het niet zichtbare. Een abstractie drukt uit wat geen massa heeft; het is onbepaald. Een abstract schilder doet niets anders dan een figuratief schilder, ze geven beiden uitdrukking aan een schilderkunstig voornemen, met dezelfde middelen en technieken, maar met een andere uitkomst voor ogen: een herkenbare voorstelling of een voorstelbare herkenning. Niet voor niets is het belangrijkste geschrift dat ten grondslag ligt aan de abstracte kunst 'Über das Geistige in der Kunst' van Wassily Kandinsky.
Bestaat er bij het grote publiek nog altijd een zekere argwaan tegenover de abstracte kunst, in de eigentijdse kunstpraktijk hebben figuratie en abstractie nauwelijks nog een onderscheidende rol. Allerwegen wordt onder kunstenaars de notie erkend dat zelfs de meest fotorealistische uitbeelding van een visuele waarneming, bestaat uit een opeenvolging van handelingen die in wezen abstracties zijn.

Abstracte beelden treffen we overal aan, ook in de zichtbare werkelijkheid. We kunnen ook zeggen wat het is, we hebben er woorden voor, alleen zijn die woorden niet uitdrukkelijk, hoewel vreemd genoeg vaak wel plastisch: een vlek, een veeg, een streek. Daardoor stellen we ons er iets bij voor en we zijn geneigd er toch 'iets in te zien'. Het ultieme abstracte kunstwerk is dus iets waar je niets in ziet. Maar hoe minder er te zien is, zoals bij een monochroom wit doek, hoe makkelijker het is om het te benoemen: witte verf op doek. Niets is meteen iets, een beeld

De kunstwerken die voor 'Abstract Trouvé' bij elkaar zijn gebracht, gaan uit van de abstractie als een 'ready made', kunst die onlosmakelijk deel uitmaakt van de realiteit. Een 'object trouvé' vindt de kunstenaar niet uit, maar wordt door hem aangetroffen. Hij ziet dat het er is. Sinds het object trouvé in de kunst zijn intrede deed, is ieder kunstwerk een noodzakelijk deel van de werkelijkheid en geen kunstmatige toevoeging.

Harmen Brethouwer is gefascineerd door de manier waarop marmer zich aan ons voordoet. Kenmerk van marmer is dat het kostbaar is in gebruik en dat daarom van oudsher marmerimitaties worden gemaakt. Marmerschilders die deze imitaties uitvoeren zijn specialistische vakmensen. Brethouwer heeft een aantal van hen gevraagd bestaande, dagelijks toegepaste marmerimitaties als zelfstandig schilderij te maken. Wat hem hierin interesseert is dat het interpretaties zijn van marmers, en niet enkel naschilderingen. Daarom noemt hij ze 'valse abstracties'; er is sprake van een eigen stijl, de schilderkunstige opbouw, de penseelvoering en dergelijk zijn aspecten die een abstracte schilder ook kent. Afwijkend voor de marmerschilder is dat op een autonoom paneel compositie nadrukkelijk aan de orde komt, wat minder het geval is in een decoratieve toepassing. De vraag is of je deze marmers serieus neemt in hun abstracte kwaliteit.

Waarheidsgetrouwheid is niet bepaald een eigenschap die aan de abstracte kunt wordt toegekend, omdat er buiten het abstracte beeld geen referentie bestaat waaraan je die waarheid kunt afmeten. De overtuigingskracht van het beeld moet in het schilderij of de sculptuur zelf worden gevonden. In de schilderijen van Martijn Schuppers doet de eigenaardigheid zich voor dat zowel de schildertechniek als wat daarmee wordt geschilderd onmiddellijk refereert aan het fotografische beeld van natuurlijke, vaak landschappelijke formaties. Alleen: dat zijn ze niet. Het zijn geen representaties, maar schilderkunstige feitelijkheden. Zoals je in een stoel aan een tafel gaat zitten, kijk je naar dit werk. Zijn aanwezigheid is vanzelfsprekend als beeld. We kijken niet naar een foto, maar naar een schilderij en we zien geen weergave van iets natuurlijks, maar van bedachte constructies en patronen. Er valt niets af te dingen op onze waarneming als we hier naar kijken.

Lizan Freijsen maakt onder meer installaties die het residu van een gevreesd proces als uitgangspunt hebben: de lekkage. Iedereen kent de vlekken in de zachtboardplafonds van te vochtige en schimmelende vakantiehuisjes waar de gemiddelde Nederlander tussen de jaren vijftig en zeventig zijn schaarse vrije dagen doorbrengt om zichzelf het idee te geven dat hij even van de zorgen van alle dag verlost is. De vochtvlekken in het plafond herinneren je er aan dat ontsnappen niet mogelijk is. Freijsen slaagt erin om met een angstaanjagend realisme in de abstractie van die patronen de ware bevrijding van het kijken met voorbedachten rade te bewerkstelligen. Je kunt je niets intrigerenders voorstellen dan die vochtvlek. Je ziet er van alles in, maar niet zozeer niet de werkelijkheid. Toch brengt ze die ongezouten, om niet te zeggen unverfroren, onder de aandacht. Ze gebruikt daartoe fotografie die ze naar haar hand zet. Bij haar kijken we naar een onbewogen oppervlak waarin de tijd tot staan is gebracht in fossiele resten van het leven. Het zijn tekens die op het punt staan te worden uitgewist, maar die zich niet laten wegwassen. De geest is vrij om te denken wat je voor ogen staat.

Alex de Vries
1 maart 2010


Tekst: Alex de Vries. Ter gelegenheid van de expositie ‘Abstract Trouvé’, een gezamenlijk project van K09 en Martijn Schuppers.

Alex de vries (1957) is zelfstandig curator, adviseur en schrijver over beeldende kunst. Lid van de Raad voor Cultuur. Medeoprichter van het blad Metropolis M (in 1979), waarvan hij tot 1984 redactielid was.

Abstract Trouvé 7 maart t/m 10 april 2010

Opening CM#5 zondag 24 januari 2010