woensdag, maart 02, 2011

tekst Ton Mars bij expositie Tineke Bouma - 20 februari 2011

Dit is de tekst van de inleiding die Ton Mars op zondag 20 februari 2011 heeft gegeven ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling “Tineke Bouma ( sings very softly)” in Kunstruimte 09, Groningen.

Ton Mars
De kunst om niet te weten
Een hommage aan het kunstenaarschap van Tineke Bouma

Introductie


Tineke Bouma (1956 -2009) had een missie die ze in de schilderkunst wilde verwerkelijken en deze missie moest in afzondering, stilte en bescheidenheid worden volbracht. Het gedicht Solitary Bird van de Spaanse mysticus San Juan de la Cruz (1542 –1591), dat ze op een kaartje had geschreven en in haar atelier bewaarde, moet haar zeer hebben aangesproken en tot steun zijn geweest. Niet voor niets zijn de woorden “sings very softly” uit de laatste regel van het gedicht tot motto van deze tentoonstelling gemaakt. Dit gedicht, dat zich als een handleiding voordoet, werpt een bijzonder licht op de condities van haar missie. De solitaire vogel is in de mystiek van San Juan de la Cruz een metafoor voor de zich van de aardse wereld losmakende en naar God strevende geest of ziel. De solitary bird hunkert niet naar gezelschap, zelfs niet naar dat van haar eigen soort. Ze vliegt naar het hoogste punt en richt haar snavel naar de hemel. Ze heeft geen vaste kleur en zingt heel zacht.

Solitary bird
The conditions of a solitary bird are five:
The first, that it flies to the highest point;
The second, that it does not suffer for company,
not even of its own kind;
The third, that it aims its beak to the skies;
The fourth, that it does not have a definite
color;
The fifth, that it sings very softly.


Als een solitary bird ging Tineke Bouma haar weg in de schilderkunst. Hoe ze die weg vond, vertelt ze in een vraaggesprek met Mathilde Roskam, dat in de catalogus van de tentoonstelling “Tussenblik” is opgenomen. Onder deze titel was in 1986 een overzicht van de nieuwe abstract - geometrische tendensen in de Nederlandse schilderkunst samengesteld. In dit gesprek vertelt Tineke Bouma over haar belangrijke ontdekking van het werk van de Amerikaanse kunstenaar Barnet Newman. Op zoek “naar een zekere noodzakelijkheid” wordt ze getroffen door de inhoud die hij aan het begrip abstract geeft. (1, p. 8) Ook de betekenis die Newman aan het begrip verwondering geeft, spreekt haar erg aan. Wat de ontmoeting met het werk van Newman voor Tineke Bouma betekende, hoe de daaruit voortkomende inzichten aan haar kunstenaarschap ontwikkelingsruimte gaven en wat haar werk van de toeschouwer vraagt of met hem kan doen, daar wil ik hier, te midden van haar werk, graag iets over vertellen.

Over de inspiratie


Evenals inspirator Newman was Tineke Bouma een denker die haar ideeën wilde ontwikkelen in de schilderkunst. Dat lukte, net als bij Newman, niet van de ene op de andere dag. Al tijdens haar academietijd in de vroege jaren tachtig zocht ze in haar werk naar beelden waaruit een zekere noodzaak zou spreken. Beelden die onherroepelijk zouden zijn. Vragen naar de grond van de werkelijkheid en hoe ze die in haar schilderkunst ervaarbaar zou kunnen maken, moeten haar daarbij zowel bewust als onbewust hebben gedreven. Dat veroorzaakte vereenvoudigingen in haar werk die de complexiteit van vormen, kleuren en compositie terugbracht naar een opvallende soberheid. Maar pas met de ontdekking van het werk van Newman zou ze beslissende inzichten winnen.
Deze vooraanstaande vertegenwoordiger van het Amerikaanse abstract expressionisme in de schilderkunst, waartoe ook Mark Rothko en Jackson Pollock worden gerekend, was een invloedrijke theoreticus. In zijn manifest The Ideographic Picture (1947) maakt Newman een onderscheid tussen ‘abstract’ en ‘abstractie’ dat voor Tineke Bouma belangrijk wordt. Newman refereert in dit manifest aan de schilderkunst van de Kwakiutl kunstenaar: “To him a shape was a living thing, a vehicle for an abstract thought-complex, a carrier of awesome feelings he felt before the terror of the unknowable”. (2, p. 108) Newman adopteert dit idee van de vorm als een levend ding. De vorm die voor de indiaanse kunstenaar een voertuig voor een abstract gedachtecomplex was en een drager van ontzagwekkende gevoelens die hij tegenover de verschrikking van het onbekende ervoer. Deze abstracte vorm is werkelijk en is geen formele abstractie van iets uit de zichtbare werkelijkheid. In Newman’s kennisleer betekent abstract dan ook dat het beeld de drager is van “the pure idea”. Deze zuivere idee ligt niet alleen aan de basis van de esthetische handeling, maar valt noodzakelijkerwijs samen met die handeling. Want zo zegt hij:“Everything else has everything else”. (2, p.108) Onder het motto van “the sublime now” zal hij de abstracte schilderkunst nieuw leven inblazen door haar in monumentale kleurdimensies op te laten gaan.

Over het inzicht


Deze opvatting van het begrip abstract waarbij de vorm de drager van een idee is, brengt Tineke Bouma een eerste beslissend inzicht voor haar kunstenaarschap. Daarnaast laat Newman haar ook anders naar de dingen kijken. Dat komt doordat hij veel belang hecht aan de verwondering, zoals Spinoza daarover spreekt in zijn Ethica. In de 4e definitie van de “Definities van de hartstochten” schrijft Spinoza: “Verwondering is een voorstelling van iets die de geest vasthoudt, omdat deze afzonderlijke voorstelling niet verbonden is met andere...”. (3, p. 319) Met andere woorden iets dat verwondering oproept, onderbreekt abrupt de gedachtestroom en gijzelt het bewustzijn. Volgens Tineke Bouma wekt dat “de indruk van iets waarnaar je heel onbevangen moet kijken. Zonder dat het direct verwijst naar de dingen”. (1, p. 8) Het moment van verwondering en de onbevangenheid die dat tot gevolg heeft, herkent ze als de bron waaruit haar kunst met een zekere noodzaak tevoorschijn moet komen. Een abstracte kunst die elke referentie aan de dingen en de ideeën overstijgt. Een schilderkunst waarin het beeld van vorm en kleur de directe relatie met de toeschouwer tot stand brengt door in het kijken onmiddellijk werkelijk te worden. Dus geen kijken naar een afbeelding zoals we naar de Mona Lisa kijken en waarbij de bewondering ons misschien verleidt om de psychische ruimte in haar glimlach te peilen. Nee, voorbij het proces van reflectie en projectie moet het beeld haar onbegrensde ruimte onmiddellijk aan ons openbaren.
Zo baseert Tineke Bouma in navolging van Newman haar visie ook op de kennistheorie van Spinoza waarin drie niveaus van kennisverwerving worden onderscheiden. Op het eerste niveau wordt willekeurige en onbetrouwbare kennis verkregen door de zintuiglijke waarneming. Vervolgens wordt op het tweede niveau door redelijk en logisch te denken een algemenere en dus hogere vorm van kennis verworven. Maar dan is er volgens Spinoza nog steeds sprake van onvolledige kennis van de werkelijkheid. Volledige kennis wordt pas bereikt op het derde niveau van het intuïtieve weten dat een vorm van onmiddellijke kennis of inzicht is.

Over het beeld


De preoccupatie met onmiddellijke kennis leidt bij Newman tot wandvullende doeken met indrukwekkende grote kleurvelden. Deze grote schilderijen moet je volgens hem van heel dichtbij bekijken opdat de monumentale kleurvelden je hele gezichtsveld kunnen opvullen. Daardoor kun je ze als onbegrensde kleurvelden waarnemen en wordt de onmiddellijke ervaring van een afgrondelijke kleurruimte mogelijk. Bij Tineke Bouma leidt eenzelfde preoccupatie tot het tegenovergestelde. Zij verbindt kleur en vorm juist met extreem kleine formaten die zich van een afstand als plekken op de wand manifesteren. Dat je deze schilderijen van nabij moet bekijken, spreekt voor zich want alleen van nabij kun je ze werkelijk zien en de indringende uitwerking ervan ondergaan.
Waar Newman vastberaden voor het grote gebaar kiest en de lineaire verticaliteit van de ‘zip’ ontwikkelt om de kleurvelden in zijn schilderijen te delen, kiest Tineke Bouma beslist voor het kleine gebaar en voor een zekere variatie in haar composities. Maar ook laat ze de aarzeling toe, want ze wil vanuit een open en onbevangen houding meerdere gedachten de ruimte geven. Daarover zegt ze zelf: “Er is een aarzeling tussen wél maken en niet maken. Het hele idee van waaruit ik werk heeft daarmee te maken”. (1, p. 9) Alleen vanuit een open mind voor meerdere mogelijkheden kan ze haar werk ontwikkelen. Deze noodzakelijke openheid of onbevangenheid sluit dan ook de weg naar een lineaire ontwikkeling, naar een opeenvolging van gedachten, per definitie uit.
Veel mogelijkheden ontdekt ze in de intimiteit van haar huiselijke omgeving. Een stukje zeep, een flacon, een reeks etiketten, twee kleurig op elkaar liggende boeken, zijn de ogenschijnlijke futiliteiten die haar treffen in een afgrondelijke aanwezigheid. Die mogelijkheden of inspiraties leiden tot een rijke verscheidenheid aan beelden die vaak in één keer zijn geschilderd om te voorkomen dat de construerende en doelgerichte wil er bezit van neemt. Beelden, die Tineke Bouma daarna in een lang en veelvuldig kijken de ruimte geeft om tot ‘leven’ te komen of soms met één draai tot leven wekt.
Die vorm van lang en hernieuwd kijken is ook voor ons, toeschouwers van haar werk, belangrijk. Doorgaans kijken we veelal instinctief naar, achter, in of tussen de dingen. Maar de wijze zoals Tineke Bouma onbevangen naar de dingen of naar een pas gemaakt schilderij keek, is een manier van kijken die buiten dit alledaagse kijken staat. Dat is ook de geconcentreerde en ontvangende vorm van kijken die nodig is om deze schilderkunst werkelijk te zien en te ondergaan.

Over de ervaring

Welke staat van bewustzijn dat kijken naar het werk van Tineke Bouma kan veroorzaken, heb ik jaren geleden eens in woorden trachten te vangen. In 1997 werd ik door Henriëtte Kindt, de toenmalige directeur van het Centrum voor Beeldende Kunst in Groningen, gevraagd om van drie Groningse kunstenaars één werk te kiezen voor de groepstentoonstelling ´Caleidoscoop´. Ik koos toen voor drie schilderijen van Tineke Bouma. De keuze moest gepaard gaan met een geschreven statement dat in de catalogus zou worden opgenomen. De inhoud daarvan drukt uit welke uitwerking het werk van Tineke Bouma toen op mij had en nu nog steeds heeft. “Reflecterend op een recente ervaring met enkele van haar schilderijen, drong zich het beeld van een luchtspiegeling, een fata morgana, aan mij op. Een verschijnsel waarbij men dingen ziet, die er niet zijn. Uit verhalen kennen we het beeld van de dorstige en uitgeputte reiziger die op zijn tocht door de woestijn opeens een oase voor zich ziet. Datgene wat hij zich in zijn uitputting wenst, verschijnt aan hem in een ogenschijnlijke gedaante. Deze verschijning is zo overtuigend, dat hij er letterlijk voor gaat.
Geconfronteerd met deze schilderijen is er eerder sprake van het omgekeerde. Wat ik zie, is uitgesproken concreet. Het zijn schilderijen die een schilderkunstige illusie lijken te ontkennen. In mijn kijken manifesteren ze in de eerste plaats hun onmiddellijk bestaan. Deze manifestatie voltrekt zich in terughoudendheid en is eerder een uitnodiging tot ontdekken dan een spectaculair vertoon van schilderkunstige betekenissen. Op het moment dat ik ga ontdekken, wordt mijn kijken meemaken. Deze schilderijen gaan ‘afgeven’. Ze bevlekken en vertroebelen mijn blik. Als insluipers betreden ze mijn werkelijkheid en ontstelen mij zekerheid omtrent hun hoedanigheid. Zo bescheiden als ze zich tonen in heldere en sober articulatie van vorm en kleur, in een klein en overzichtelijk formaat, zo expansief is hun uitwerking op mij. In mijn kijken lijken ze hun gedaante te verliezen. Kleuren worden lichtgradaties, vormen gaan zweven. Mijn fysieke standpunt verdwijnt in een begoochelde staat van mijn bewustzijn.
Zoals de meedogenloze transparantie van een fata morgana wellicht een moment van vervulling geeft, zo schenken deze schilderijen, in vluchtige expansie, uitzicht op een ander zijn. Ze maken van mij een reiziger die zich laaft aan een spiegeling”. (4, p. 24-25)

Tot slot


De schilderkunst die deze enerverende ervaring veroorzaakt, is de naakte vrucht van een hooggestemde solitaire missie om met schilderkunstige middelen door de wereld van de dingen, door de horizon van gedachteconstructies, door ons hier en nu heen te zien. Die missie is in afzondering, stilte en bescheidenheid volbracht.


Bronvermelding

1. “Tussenblik”, Uitgave van de Dienst Beeldende Kunst, Museum voor Hedendaagse Kunst, Het Kruithuis, ’s Hertogenbosch, 1986.
2. Barnet Newman, “Selected Writings and Interviews”, Alfred A. Knopf, New York, 1990.
3. Spinoza, “Ethica”, vertaling Henri Krop, Uitgever Bert Bakker, Amsterdam, 2009.
4. “Caleidoscoop”, uitgave Centrum Beeldende Kunst, Groningen, 1997.