zondag, maart 02, 2008

openingswoord Petri Leijdekkers

77, 78, 79
W. J.M. Kok, Guido Münch en Henk Peeters
Kunstruimte 09
Tot 6 april 2008

De vanzelfsprekendheid van de kunst die hier vanaf vandaag te zien is, uitte zich reeds bij de opbouw van de tentoonstelling. Geen van de kunstenaars had ooit met elkaar in een dergelijk project samengewerkt, maar de opbouw voltrok zich zonder vergadering, zonder plan als een organische vanzelfsprekendheid. Ontsproten aan de gedachte van Wim Kok ziet u hier het werk van W.J.M. Kok zelf, Guido Münch en Henk Peeters bij elkaar gebracht. Wim Kok is in 1959 geboren en had zijn opleiding in Breda en Enschede, Guido Münch is van 1966 en studeerde in Karlsruhe en Henk Peeters dateert uit 1925 en studeerde in Den Haag.

Wim Kok bracht de expositie bij elkaar. Hij zocht bewust naar meer dan twee kunstenaars en wilde de inhoudelijke verwantschap en communicatie hierin een rol te laten spelen. Meer dan twee om een dwangmatige dialectiek te voorkomen en een onbepaalde reflectie mogelijk te maken. In de drie waarvan het werk hier is te zien spreekt de visualiteit, de schoonheid, de conceptualiteit, de interactive speelsheid, maar bovenal de relatie die elk werk zoekt met de objectmatige werkelijkheid. De werkelijkheid van de omgeving waarin de beelden van de stad, het kunstwerk van de ander of de uiting van een grafisch beeld, maar ook visuele cliché’s, een specifieke betekenis hebben.

Bij alle drie toont hun kunst een continuum van het leven en legt de nadruk op het doorgaande proces, de recycling van vormen. materialen, ideeën en verhalen.

De werken zijn stuk voor stuk gelaagd. Ze zijn niet voor een gat te vangen. Zoals het leven gelaagd is en onder elk resultaat weer een ander iets te vinden is dat functioneert in het altijd verdere gaande patroon van de wording, zo is elk beeld hier niet van gisteren maar verwijst het, hervindt het en blijft het actueel. Het is een reciprociteit waarin de concepten, de werkwijzen en de beelden in elkaar grijpen. De beelden verwijzen niet direct maar laten alle duidingen open. Dat is de kracht van het autonome beeld, het beeld an sich, van het abstracte beeld.

Duchamp bracht het dagelijkse ding op het podium van de meerduidigheid, en maakte het hierdoor tot object van vrije interpretatie. En dat deed hij met alle dingen: ook de kunstobjecten en de onderwerpen van kunst. Zijn concept van de ‘ready made’ verruimde het arsenaal van de kunst, van natuur tot cultuur. Vanaf dat moment werd de wereld enorm veel groter en konden elementen van cultuur waaronder het kunstwerk, naast de natuur (het naakt, het stilleven), en de historie, dienen tot object van kunst. Hiermee wist de kunst eindelijk in het domein van de schepping binnen te treden.

Stond de wereld bij Mondriaan nog in sterke relatie met met de zichtbare natuur, en kon hij niet anders dan via een systematisch afpellen van gevels en bomen deze relatie de vertaalslag geven naar zijn werk, bij van Doesburg lag dat al anders, hij dacht in vorm relaties, modules en maakte zich objectmatig los. Na de oorlog in New York werd het beeld natuur op zich met zijn ritmen, ruimten en figuren en verschafte het de vrijheid voor onderzoek naar de figure-space relationship. Het kunstwerk was werkelijkheid geworden en niet langer een afspiegeling daarvan.

In de jaren 50 en 60 ging dat verder door een zich volledig los willen maken van het emotionele aspect dat door een traditie van expressionisme en surrealisme in sterke mate de moderne kunst was gaan bepalen. De informele groep, waarin Cor de Nobel, hier pas geleden aanwezig in een tentoonstelling van tekeningen, in Dordrecht een belangrijke rol speelde en de daaruit voortkomende Nulgroep wezen deze onderbuikse menselijkheid af en zochten naar de aardse structuur, de objectieve ruimte en niet gearticuleerde eeuwigheid door abstractie waarin op een geweldige manier de relatie met de werkelijkheid werd behouden, niet alleen behouden maar juist een heel actieve rol ging spelen. Zij traden in het voetspoor van Duchamp en Amerikanen als Elsworth Kelly. Hun namen waren Jan Schoonhoven, Armando, Jan Henrikse en Henk Peeters. Ze hadden contact met kunstenaars die met hetzelfde bezig waren, in Milaan (Piero Manzoni) en in Parijs en Düsseldorf (zoals Yves Klein, Gunther Uecker en Otto Piene)

---

Alle kenmerken van de beeld-werkelijkheid ontwikkeling die ik hiervoor noemde, zijn terug te vinden in deze prachtige tentoonstelling: de visualiteit, de schoonheid, de conceptualiteit, de objectmatigheid, de ‘ready made’ en interactive speelsheid

W.J.M.Kok werkt in reeksen zonder hierin volledig te willen zijn. De reeksen komen voort uit een door hem bedacht serieel systeem of een systeem dat reeds bestaat, bijvoorbeeld een regelmatige cijferreeks of een specifieke herhaling in het alfabet. Zodra hij de systematiek heeft bedacht is hij vrij en kan objectmatig zijn reeksen maken. Deze reeksen hebben over het algemeen een monochroom karakter, maar met dit verschil dat onder de bovenste zichtbare laag zich werkingen verraden die duiden op een gelaagdheid waarvan het zichtbare oppervlak slechts het deksel vormt. Zodra de serie is gemaakt doet hij afstand van deze dwangmatige vorm door deze zonder binding te laten spreiden. In zijn werk ervaren we op intrigerende wijze een vanzelfsprekend omgaan met de wereld door kleuren te printen met gevonden stukken hout, de verf te nemen die nog over is van een voorafgaand project, ready mades te nemen als drager zoals gevonden papierstukken en bestaande voorwerpen als tafels (zo maakte hij een serie werken op tafelvlakken die met poten tegen de muur waren bevestigd) en door op te gaan in het werk van een ander.

In het werk van Guido Münch zien we sterke betrokkenheid met de wereld door een directe relatie aan te gaan met de ruimte waarin de tentoonstelling plaatsvindt. Zijn werk recycled de visuele uitingen van de straat, de bedrijven met hun logo’s, iconen zoals het testbeeld van TV en beeldcliché’s zoals het historische beeld van de vier mannen met hun zwaarden in het schilderij ‘De eed der Horatiers’ van David als symbool voor de kracht van de Franse revolutie en de vorming van de staat, en van stripverhalen zoals Superman (rood in voorzaal) waarvan hij het logo tot autonome uiting maakt in een monochrome beschildering van planken die hij vond in een kast. Samenwerking, interactie is voor hem van wezenlijk belang. Samen met Duitse kunstenaarsvrienden Lars Breuer, Sebastian Freytag en Jan Kåmmerling heeft hij in Düsseldorf een ruimte waarin ze onder de naam ‘Konsortium’ exposeren, gezamenlijk optreden. Dit alles als onderdeel van zijn kunst waarin de reciproke werking, de communicatie, een belangrijk rol vervult.

Eeuwig jong blijft het werk van Henk Peeters. Hij was de woordvoerder van NUL in Nederland en bleef dat al de tijd ook toen Nul in 1965 werd opgeheven en hij zijn werk meegaf aan de vuilnisman. Hij maakte een deal met de conceptuele Manzoni door Europa op te delen in Noord en Zuid en hiermee elkaars territorium af te bakenen. Met het werk van Peeters wordt dan ook een ander kenmerk toegevoegd aan de kenmerken die ik reeds noemde en dat is humor. Een geweldige lichtvoetigheid, alsof hij het erop blaast. Samen met Duchamp vind ik hem de koning van de multiple. Het kunstwerk zonder schroom herhaald waardoor het meer dan wortel schiet. Je krijgt in het kleine bestek van deze show een heel mooi overzicht van zijn werk, van veertjes, haren, watten en schroeisels tot koeien, van nul tot nu, werk dat van geweldig belang was en is in de moderne en postmoderne kunst van Nederland.

Het gemak waarmee ze gisteren met elkaar de verdeling maakten, was een associatief proces, vol respect en verhalen op weg naar het uitzonderlijke beeld dat we nu voor ons hebben. Dat maakte het voor mij des temeer een eer om dit hier vandaag te mogen openen.

Kunstruimte 09 bestaat ondertussen al weer meer dan drie jaar. Ze blijkt zich met haar tentoonstellingen meer en meer onmisbaar te maken voor het culturele klimaat in de stad en het kunstonderwijs. Deze tentoostelling is daar eeen schitterend vorobeeld van. Proficiat.

Petri Leijdekkers

...76,77,78...